zaterdag 7 april 2012

Biografie van Nicolaas van Wijk

NICOLAAS VAN WIJK: EEN BIOGRAFIE REVISITED

Eerstejaarsstudenten die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw in Leiden Slavische talen studeerden, hadden direct na de kerstvakantie hun eerste tentamen: het ‘Tentamen Van Wijk’. Hiervoor moesten ze de Geïllustreerde geschiedenis van de Russische letterkunde door Prof. Dr. N. van Wijk volledig uit het hoofd leren, inclusief alle geboorte- en sterfjaren van de tientallen Russische auteurs die daarin staan. De hoogleraar Slavische letterkunde die dit tentamen had bedacht, Karel van het Reve, beschouwde Van Wijks in 1926 verschenen boek nuttig voor het verkrijgen van basiskennis: alles wat daarin stond kon hij voortaan in zijn eigen colleges als bekend veronderstellen.

Nicolaas van Wijk, met handtekening,
gedateerd 22 mei 1922.
Op achterkant: 'Atelier Ziegler / Nieuwe
Markt, 9, Zwolle / Telephon 767.'

Foto © Collectie Jan Paul Hinrichs

Van Wijks boek is heel eenvoudig geschreven. Zijn doelgroep vormden niet de studenten Slavische talen in de jaren twintig, die waren er nauwelijks, maar een algemeen publiek dat Russische literatuur in vertaling las. Van Wijk vertelde in het kort iets over het leven van de beroemdste schrijvers en vatte hun belangrijkste werk samen. Literatuurwetenschappelijke termen bevatte het boek in het geheel niet, want die waren toen ook nog nauwelijks aan universiteiten in gebruik. Was dat wel het geval geweest, dan had Van Wijk ze vermoedelijk ook niet gebruikt, want hij hield niet van nieuwlichterij. Op geschriften van de Russische formalisten, tot op de dag van vandaag verplichte kost voor veel slavisten, reageerde hij, anders mild gestemd, met onverholen ergernis. Bij herlezing van Van Wijks boek kan ik overigens niet anders dan bewondering hebben voor de wijze waarop hij zijn vak bijhield: hij bleek goed op de hoogte van auteurs die in  de jaren twintig nog maar net van zich hadden laten horen. Het valt daarbij op dat Van Wijk vrijwel alleen auteurs noemt die ook nu nog bekend zijn: een goede neus voor kwaliteit had hij wel.
     In 1975, het jaar dat ik ging studeren, waren er ruim vijfentwintig eerstejaars studenten Slavische talen in Leiden. Om het boek van Van Wijk te lezen waren we aangewezen op de Universiteitsbibliotheek, een toen nog aan het Rapenburg gevestigde instelling waar een gespannen stilte heerste. Tegenwoordig worden studenten in de UB in een comfortabele lounge onthaald, maar toen werden ze maar lastig gevonden: een koffieautomaat ontbrak en een ondergrondse koffiekamer ging pas om half twaalf een half uurtje open. Maar gelukkig bezat de UB een heleboel gekopieerde versies van Van Wijks boek zodat iedere student een exemplaar mee naar huis kon nemen. Later werd het bezit van een echt exemplaar met stofomslag,  dat in onze dagen via internetantiquariaten voor een habbekrats te koop is, een prestigieus bezit onder Leidse studenten Slavische talen. Het was ook typerend dat ik het boek bij mijn promotie van een jaargenoot ten geschenke kreeg.
Nicolaas van Wijk met studenten in de tuin achter zijn huis, Nieuwstraat 36, Leiden.
Helemaal links staat P.C. Paardekooper. Wie zijn de overige personen?

Foto © Collectie Jan Paul Hinrichs
     Enige informatie over Van Wijk zelf hadden de eerstejaars niet. Maar we begrepen spoedig dat hij een figuur uit een ver verleden moest zijn, want een aanzienlijk deel van de boeken in de Slavische studiezaal op de UB bleek een ex libris ‘Legaat Prof. Dr. N. van Wijk 1941’ te bevatten. In de loop der jaren hoorden we af en toe nog wel iets over Van Wijk, vooral van de hoogleraren. Zelf hadden ze Van Wijk niet ontmoet, maar oudere collega’s hadden hem nog wel meegemaakt. Het was een figuur die vooral in een orale traditie voortleefde. Omvangrijke publicaties over hem bestonden niet.

De Deldense domineeszoon Nicolaas van Wijk (1880-1941), die van 1913 tot 1941 hoogleraar Balto-Slavische talen in Leiden was, had naar men zei een grote naam. Nu kon men zoiets lokaal in Leiden beweren, maar wetenschappelijke roem en reputatie komen natuurlijk het beste tot uitdrukking in het buitenland. Van Wijks positie werd me duidelijk nadat ik in september 1979 in Sofia was aangekomen om daar een jaar Bulgaars te studeren. Het was gebruikelijk dat een buitenlandse spetsializant een  begeleider kreeg toegewezen. Het decanaat voor buitenlandse studenten verwees me naar de taalkundige Dr. P. Iltsjev. Ik belde hem op en werd uitgenodigd om de volgende dag om acht uur in de morgen op zijn spreekuur te komen. Zijn werkkamer was een donker, met hout betimmerd kabinet in het oudste gedeelte van de universiteit, waar vergeelde jaarboeken al decennia scheef achter glas stonden en ingelijste portretten van bebaarde vooroorlogse taalkundigen me aankeken. Iltsjev schonk allereerst wodka om me ‘wat op te warmen’. In mijn onderwerp was hij niet geïnteresseerd, maar nu hij een Nederlander voor zich had, wilde hij me, in mijn eerste wetenschappelijke gesprek in het Bulgaars, meteen doorzagen over Van Wijk. Veel zal ik Iltsjev niet hebben kunnen vertellen, want zelf wist ik ook nauwelijks iets van hem. Maar ik besloot bij mijn hoogleraar in Leiden, Frederik Kortlandt, navraag te doen. Zo ontving ik de gegevens over een paar necrologieën die ik naar Iltsjev doorspeelde.
     Pas vijfentwintig jaar later, toen ik een biografie over Van Wijk schreef, kwam ik er achter dat Iltsjev in 1980 een artikel had gepubliceerd ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Van Wijk: het enige herdenkingsartikel dat in welk land dan ook was verschenen. Kennelijk was hij daar toen aan  bezig. De vraag is natuurlijk waar Iltsjevs interesse vandaan kwam. Aangezien Van Wijk regelmatig in Sofia had rondgelopen, vermoed ik dat hij mooie verhalen had kunnen horen van zijn eigen leermeesters, bijvoorbeeld van Ivan Lekov die Van Wijk in 1943 in een lange necrologie herdacht. Overigens had de komst van Van Wijk in de jaren dertig vooral te maken met Prokop Maxa, de Tsjecho-Slowaakse ambassadeur in Sofia. Hij was met deze man reeds lang bevriend en placht met hem en diens familie de zomervakantie door te brengen.
     Zulke dingen wist ik in Sofia nog niet, maar ik was er wel reeds achter dat het ‘Tentamen Van Wijk’ menig slavist op het verkeerde been had gezet. Van Wijk schreef over Russische letterkunde, het onderwerp van ons tentamen, vooral uit plichtsbesef maar hij was van huis uit taalkundige. Hij was een neerlandicus en beoefenaar van de Indo-Europese taalwetenschap die na zijn Leidse benoeming behalve aan slavistiek ook aan algemene taalwetenschap ging doen. Zijn bekendste publicaties gaan over zaken buiten de slavistiek: Franck’s etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal (1912) en Phonologie: een hoofdstuk uit de structurele taalwetenschap (1939). Maar in de internationale slavistiek berust zijn roem vooral op talrijke in tijdschriften verschenen artikelen over vergelijkende Balto-Slavische taalwetenschap. Nog altijd geldt hij in de slavistiek als een van de breedst georiënteerde taalkundigen. Zelf sprak hij vloeiend Russisch, Pools en Tsjechisch.
     Naam maakte Van Wijk ook als toegankelijke hoogleraar die aan huis college gaf, aan zijn studenten boeken uitleende en wars was van formaliteiten. Elke zomer was hij op reis in Oost-Europa, waar hij in vele landen collega’s bezocht: de tientallen opdrachtexemplaren in zijn bibliotheek leggen zijn netwerk bloot. Naar de Sovjet-Unie ging hij overigens niet, want van het communisme moest hij niets hebben. Als vrijgezel met weinig verplichtingen gedroeg hij zich uitgesproken filantropisch: enorme bedragen besteedde hij aan Russische emigranten, maar ook aan studenten die krap bij kas zaten. In zijn huis had hij regelmatig vluchtelingen uit de Slavische wereld ingekwartierd: een gastvrijheid voor haveloze lieden die hem in de ogen van de Leidse politiecommissaris tot een verdachte figuur, ja zelfs tot een cryptocommunist maakte. De memoires van Annie Romein-Verschoor en de dagboeken van Etty Hillesum tekenen liefdevolle portretten van Van Wijk waaruit hij naar voren komt als een spraakzame, naar gezelligheid snakkende supergeleerde die in niets leek op zijn stijve, ongenaakbare collega’s.

Enige tijd na mijn afstuderen kreeg ik in Leiden een baantje als doctoraal-assistent, een functie die vergelijkbaar is met de huidige AIO. Hierna volgden nog wat tijdelijke baantjes. Een permanente positie kreeg ik als slavist toen het vakreferentschap Slavische talen op de Leidse UB vrijkwam. Hiermee werd de door Van Wijk testamentair aan de UB nagelaten boekencollectie mijn dagelijkse werkterrein. In deze tijd ging de geheimzinnige oerfiguur Van Wijk me interesseren. Ik kwam er toen ook toe om Van Wijks nagelaten papieren te ordenen die al sinds 1941 als een rommeltje in een paar dozen zaten.
    In 1988 was er in Leiden een viering van het 75-jarig bestaan van de studie Slavische talen: zoveel jaren waren inmiddels voorbijgegaan sinds de benoeming van Van Wijk. Uiteraard betekent zo’n verjaardag niet veel, maar een viering kan wel een goede aanleiding vormen dingen tot stand te brengen die anders niet van de grond zouden komen. Daarbij hoorde de uitgave van een wetenschappelijke bundel over Van Wijk en de inrichting van een tentoonstelling in de UB.
     In deze tijd bezocht ik het kolossale patriciërshuis in de Nieuwstraat dat nog bewoond werd door de familie van de wijnhandelaar die het in 1941, vlak na Van Wijks dood, kocht voor Hfl. 10.500,-. Het huis, met zijn marmeren hal en lange gang met negentiende-eeuwse tegelvloer, ademde nog de oude tijd. De tuinkamer waar Van Wijk zijn studeerkamer had en waarin zijn vleugel stond, lag er desolaat bij. Grote indruk op me maakte de beschutte stadstuin waarin Van Wijk en zijn studenten rond een samowar zijn gefotografeerd. Van de gastheer kreeg ik een pastel mee die hij op zolder gevonden had en die onmiskenbaar de jonge Van Wijk voorstelt. Sindsdien hangt het portret op de UB in de werkruimte van de vakreferent Slavische talen. Tien jaar later stond het huis te koop voor Hfl. 1.350.000,- .
     Na de herdenking in 1988 schreef ik nog een paar artikeltjes over Van Wijk en speelde ik wel eens met de gedachte een boek over hem te schrijven. Tot nadenken stemde me een advertentie waarin het Prins Bernhard Cultuurfonds ruime subsidies aanbood aan biografen. Ik overwoog daarop te reageren maar schatte mijn kansen uiteindelijk niet hoog genoeg in: ik ging er toen van uit dat Van Wijk voor zo’n beoordelingscommissie niet bekend genoeg zou zijn.
     Weer gingen jaren voorbij. Toen bood mijn promotor, Kortlandt, aan bij NWO een vervangingsbeurs voor me aan te vragen voor het schrijven van een Van Wijk-biografie. Hierdoor zou ik een jaar ongestoord aan het boek kunnen werken. Eerst werd de aanvraag afgewezen maar een tweede poging slaagde. Ik had inmiddels alles van en over Van Wijk gelezen dat ik maar kon vinden, stad en land afgelopen voor archieven en contacten gelegd met tientallen buitenlandse instellingen waarvan ik vermoedde dat ze brieven van Van Wijk hadden. Een bijzondere ervaring was het bezoek aan Van Wijks geboortehuis in Delden: de oude pastorie leek uiterlijk sprekend op zijn huis in Leiden!
     Maar ik had geen enkele studie gemaakt van het genre: hoe schrijf je zo’n boek? En hoe schrijf je over slavistiek? Dat was geen onderwerp voor een algemeen publiek. Zelfs onder slavisten lopen slechts weinigen warm voor onderwerpen als Oudkerkslavisch of Slavische dialectologie waarover Van Wijk zoveel had geschreven. Er waren ook nauwelijks voorbeelden voorhanden van biografieën van taalkundigen of slavisten. Zelfs aanzienlijk beroemdere figuren als Roman Jakobson en Nikolaj Trubetzkoy hadden nog altijd geen biografie. Mijn uitgangspunt was niettemin dat ik het boek zo moest schrijven dat het voor iedere letterenstudent te volgen zou zijn. Van Wijk was tenslotte niet alleen een slavist geweest maar ook een neerlandicus.
     Ik heb de biografie van begin tot eind aan één stuk geschreven en niet zo nu en dan een voorschot genomen of een stuk open gelaten wanneer ik niet wist hoe het verder moest. Na een halve pagina, Van Wijk moest toen nog geboren worden, besefte ik wel dat ik acuut een grote beslissing moest nemen: zou ik een alwetende verteller zijn die op pagina 1 al vooruitblikt op dingen die pas op pagina 250 zouden gebeuren, of zweeg ik over alles wat later kwam en ging ik als biograaf met Van Wijk oplopen in zijn leven. Ik koos voor het laatste perspectief waarbij je een boek zo schrijft alsof je zelf niet weet hoe het afloopt. Dat weerhoudt je van het trekken van voortijdige conclusies, het leggen van overbodige verbanden en houdt de spanning erin. Verder wilde ik me zo zakelijk mogelijk opstellen en me onthouden van opzichtig persoonlijk commentaar.
     Het was mijn bedoeling om Van Wijks leven en werk vanuit de beschikbare bronnen in hun interne samenhang te beschrijven en zijn drijfveren boven water te krijgen. Een Leitmotiv vormde de invloed die uitging van zijn leermeesters, zoals de Zwolse gymnasiumleraar Foeke Buitenrust Hettema en de taalkundige C.C. Uhlenbeck (ook een biografie waard!). Maar ik hoedde me ervoor me al te ver te begeven in Van Wijks innerlijke wereld. In dit verband was me altijd een recensie bijgebleven die Karel van het Reve schreef van een biografie over Jan Romein. De auteur vertelde hierin dat op een gegeven moment ‘Romeins hart brak’. Van het Reve vroeg zich daarop een beetje flauw maar wel leerzaam af: hoe weet de auteur dat? Een biograaf, zo besloot ik, moet zich vooral niet opwerpen als de vertolker van iemands zielenroerselen: uiteindelijk kun je die toch niet kennen.
     Een biografie van iemand uit het recente verleden staat of valt bij documentair materiaal. Maar bij Van Wijk was er wel een probleem: er was vrijwel niets. Zijn nagelaten papieren bevatten wetenschappelijke aantekeningen maar vrijwel geen persoonlijk materiaal. Ik had dus geen dagboek en nauwelijks brieven tot mijn beschikking. In de sfeer van nabije familie was ook niets te halen: hij had geen vrouw of kind, broer of zuster. Een openlijke relatie heeft hij voor zover bekend met niemand gehad. Er is ook niemand die uitvoerig iets over de intieme kant van zijn leven heeft geschreven. Bovendien bevatten zijn ongeveer zeshonderd publicaties vrijwel geen autobiografische notities. En de mensen die hem echt goed hadden gekend, waren al lang dood.
    Het was stilistisch een uitdaging een persoon tot leven te wekken over wie zo weinig bekend is. Ik wilde echter alleen op feiten afgaan die ik kon controleren en niet op verhalen. De consequentie was wel dat veel smeuïge verhalen over Van Wijk het boek niet haalden. Kill your darlings: deze regel ging ik al schrijvende steeds beter doorhebben. Zo vertelde een dochter van Van Wijks klasgenoot en boezemvriend Leo Polak – de Groningse jurist en vrijdenker die in de oorlog omkwam – dat hij een keer verloofd was geweest. Met wie wist ze niet, ook niet wanneer dat speelde. Maar er hoorde nog deze anekdote bij: Van Wijk had op een gemaskerd bal zijn eigen verloofde niet herkend! En dat had een heel slechte indruk op haar gemaakt. Een mooi verhaal, maar in mijn boek staat dat niet.
     Er is een verhaal over Van Wijk dat ik van minstens vijf personen heb gehoord. Het draait om de al genoemde Russische taalkundige Roman Jakobson (1896-1982) die in 1939 als jood Tsjecho-Slowakije wilde ontvluchten nadat de nazi’s er de baas waren geworden. Uiteindelijk bereikte hij op een Deens visum Kopenhagen. Van Wijk zou, zo wil het verhaal, min of meer onaangekondigd naar paleis Noordeinde in Den Haag zijn gegaan en koningin Wilhelmina, die hij als oud-rector kende van de erepromotie van prinses Juliana in 1930, hebben bewogen tot het uitgeven van een Nederlands visum voor de in doodsangst verkerende Jakobson. Toen zou Jakobson in Praag door een blonde Nederlandse diplomaat van straat zijn opgevist en een visum hebben gekregen.
     Dat Van Wijk Jakobson op enigerlei manier heeft willen helpen, is aannemelijk, maar dat hij bij Wilhelmina was geweest, leek na onderzoek toch onwaarschijnlijk. Het Koninklijk Huisarchief bevat namelijk geen enkel gegeven over een bezoek van Van Wijk aan Wilhelmina, terwijl het de gewoonte was dat bezoekers werden geregistreerd. Jakobson zelf zegt niets over deze zaak in zijn necrologie van Van Wijk uit 1944, terwijl dat een uitgelezen plaats was geweest om, hoe verdekt ook, daar iets over te melden. Ook later heeft hij er niets over geschreven, zelfs niet in een persoonlijke brief op het einde van zijn leven waarin hij reageerde op een verzoek uit Nederland om zijn persoonlijke herinneringen aan Van Wijk op papier te zetten. Zo kwam ook dit verhaal – dat tientallen slavisten in Nederland kennen – niet in het boek.  Maar het was voorspelbaar dat ik na het verschijnen van mijn biografie gebeld werd door iemand met de mededeling dat hij een fraai verhaal wist dat ik helaas over het hoofd had gezien: over Wilhelmina. Naderhand kwam ik nog in contact met een Oekraïense onderzoekster die op het Jakobson-archief op het Massachusetts Institute of Technology zat. Ik vroeg haar in een dossier te kijken met documenten over Jakobsons moeizame vertrek uit Praag. Daar stond volgens haar van alles in maar niets over Van Wijk.
     Uiteindelijk bleken trouwens vrijwel alle pikante zaken die ik in de orale traditie over Van Wijk had opgevangen niet te kloppen of onbewijsbaar te zijn. Deze ervaring heeft me wel aan het twijfelen gebracht over het nut van het interviewen van ‘mensen die er bij geweest zijn’. Wees voorzichtig met getuigen en informanten lijkt me dan ook een volgende stelregel voor iedereen die aan een biografie begint. Toen ik net klaar met mijn manuscript was, verscheen Denkbeelden uit een dubbelleven, de biografie van Karel van het Reve door Ger Verrips. Dit boek illustreerde uitstekend hoe het naar mijn smaak niet moest: geen archiefonderzoek doen maar je boek baseren op mondelinge mededelingen van allerlei mensen. Maar tientallen pagina’s door bejaarde informanten opgediste verhalen over jeugdvriendinnetjes zijn slaapverwekkend, ook als ze over een bekende Nederlander gaan. Het bleek alleen maar een voordeel te zijn geweest dat ik over Van Wijks persoonlijke zaken zo weinig wist.

Inmiddels zijn er bijna vier jaar voorbijgegaan sinds het verschijnen van de biografie en drie jaar na het verschijnen van een iets uitgebreidere Engelse vertaling. Zo’n boek wordt vermoedelijk niet gauw herdrukt. Belangrijke omissies of misvattingen zijn dan vervelend: je blijft er altijd tegen aankijken. Maar tot nu toe is er vrijwel niets boven water gekomen dat het in een eventuele nieuwe uitgave verder dan één zin of een voetnoot zou brengen. Het gaat dan, bijvoorbeeld, om twee artikelen van Van Wijk die in 1979 in Bulgarije, alweer daar, waren herdrukt en een plaats moesten krijgen in een bibliografische appendix. Ook had ik een herdruk van Van Wijks inleiding bij een Nederlandse vertaling van Gontsjarovs roman Oblomov gemist. Het was leuk nog een brief uit 1944 van de befaamde Praagse linguïst Vilém Mathesius te achterhalen, waarin hij voorstelt Van Wijks Phonologie in het Duits te vertalen. Daar is het overigens nooit van gekomen.
    Maar in de toekomst kunnen toch weer andere, omvangrijkere zaken opduiken die het beeld kunnen bijstellen: een stapeltje persoonlijke brieven, een dagboek, veelzeggende foto’s, een verloren gewaand manuscript. Een biografie lijkt dan ook zelden af als het boek gedrukt is: dat is eigenlijk een fel belichte momentopname.

 
Jan Paul Hinrichs


| Eerder gepubliceerd in Groniek. Historisch Tijdschrift, No. 183, 2009, pp. 219-226. Met wijzigingen herdrukt onder de titel 'Nicolaas van Wijk: terugblik op een biografie', in: Jan Paul Hinrichs, Brief uit Vidin (Nijmegen: Flanor, 2015), pp. 11-20.

[N.a.v. Jan Paul Hinrichs, Vader van de slavistiek. Leven en werk van Nicolaas van Wijk (1880-1941) (Amsterdam: Bas Lubberhuizen, 2005); Jan Paul Hinrichs, Nicolaas van Wijk (1880-1941): slavist, linguist, philanthropist (Amsterdam-New York: Rodopi, 2006) (=Studies in Slavic and General Linguistics; 31).]

__________________________

| Klik op het label hieronder voor een overzicht van meer berichten over Nicolaas van Wijk op deze blog.