REIS VAN HET STAATSSPOOR NAAR OVERATH IN VIJFENDERTIG JAAR
Het verzoek van de redactie aan mij luidde ‘iets te schrijven over mijn boek’. Ik ging er van uit dat gedoeld werd op een boek over Venetië in de Russische poëzie dat in Duitsland verscheen op de dag dat een paar dozijn medewerkers van de Universiteitsbibliotheek op een benauwde zolder in Oud-Poelgeest over beleidszaken confereerden. De dienstdoende redactrice leek verrast maar toonde zich enthousiast, want dit onderwerp herinnerde haar aan de ‘Russen’ in de film Dood in Venetië. Alhoewel het daar niet om Russen maar om Polen gaat, sloeg ze zonder het te weten de spijker op de kop. In het verhaal dat ik nu moet vertellen, neemt die film namelijk een belangrijke plaats in.
Het begin ligt in een ver verleden. Ik was zes jaar, toen ik mee op reis ging naar de Adriatische Zee. Het was mijn eerste reis naar het buitenland. Nog kan ik me de opwinding herinneren die zich van mij meester maakte, toen ik op het Haagse Staatsspoor in een coupé van een internationale slaapwagon terecht was gekomen en mijn ouders vertelden dat we naar Italië gingen. Ik wist misschien niet wat dat was en waar dat lag, maar het had iets hoogst aanlokkelijks. Ook zie ik nog altijd het wonderlijk frisse groen voor me van de Italiaanse bergweiden en dat felle zonlicht dat de volgende dag de coupé in scheen.
Pas later kon ik beseffen wat het betekent als uitgerekend Venetië de eerste buitenlandse stad is die je in je leven bezoekt. De stad bleef een ijkpunt: nog vaak keerde ik er terug en ook op tal van manieren kwam ik er mee in aanraking. Een bijzonder weerzien met de stad bood de film Dood in Venetië. Ik was inmiddels student en bezocht met een paar jaargenoten de nachtvoorstelling in de bioscoop Camera op het Hogewoerd, een gebouw dat evenals het Staatsspoor ten prooi is gevallen aan de sloophamer. Mijn lievelingsauteur was toen Thomas Mann, mijn lievelingscomponist Gustav Mahler. Nu was het rode pluche van Camera tamelijk zacht en zullen er vooraf wel een paar slokken berenburg in De Twee Spiegels zijn genomen, maar nooit zal ik bij een film zo diep, letterlijk en figuurlijk, zijn weggezakt als bij die eerste beelden en klanken van Dood in Venetië.
Een paar jaar later studeerde ik af. De dag dat ik van Karel van het Reve mijn doctoraalbul kreeg, was meteen de eerste dag van een werklozentijd die een jaar minus een dag zou duren. Achteraf gezien is die tijd een zegen geweest, omdat de totale vrijheid van zo’n van overheidswege gesubsidieerd bestaan je de mogelijkheid gaf initiatieven te nemen die anders ondenkbaar waren geweest. Zo’n initiatief was: wanneer ik in mijn lectuur een Russisch gedicht over Venetië tegenkwam de gegevens op een blaadje te noteren. Dat blaadje hield zeker een jaar stand, daarna werd het vervangen door een kaartenbak.
Inmiddels was ik in dienst van ’s lands oudste universiteit gekomen. Vooralsnog deed ik niet veel met mijn gegevens, die ook nog niet zo veel voorstelden. Op een dag was de redactie van De Tweede Ronde er evenwel achter gekomen dat ik enige Venetiaanse kennis bezat, waardoor mij gevraagd werd als gastredacteur op te treden voor een Venetië-nummer. Het aardigste van dit gastredacteurschap was dat ik in het Amsterdamse wijnlokaal Mulliner een heuse veiling mocht voorzitten van gedichten uit mijn kaartenbak. Ik riep de namen van de dichters en de gedichten en vanuit een schare vertalers Russisch werd steeds door iemand toegehapt. Het was dan ook geen wonder dat dit nummer opvallend Russisch gekleurd werd. Wat ik zelf van het onderwerp wist, vatte ik samen in een soort essay.
Zo was er ook een begin van een boek dat ik wilde schrijven, maar ik was er nog lang niet. Ondertussen was er aan een reeks van allerlei tijdelijke baantjes bij de vakgroep een einde gekomen en werd ik geroepen de gelederen van de Universiteitsbibliotheek te versterken. Uiteraard zette ik daar mijn gewoonte voort om gegevens over Russische Venetië-gedichten die ik toevallig tegenkwam te noteren en thuis in de bak te stoppen. Professioneel gingen er heel wat boeken door mijn handen en de vangst werd al maar rijker. Sterker nog: er ontstond een onwaarschijnlijk grote collectie gedichten die niet anders dan tot de conclusie kon leiden dat Venetië een hoofdthema is in de Russische dichtkunst. Nu komt het Venetiaanse thema in veel Europese literaturen in ruime mate voor, maar de aanwezigheid van Venetië in de Russische literatuur mocht op grond van de gegevens in mijn kaartenbak epidemisch genoemd worden.
Alle ingrediënten voor een serieuze studie waren aanwezig, omdat nog nooit iemand hier iets substantieels over had gezegd. Af en toe schreef ik wel eens wat op, maar voorlopig had ik geen haast. Er waren tenslotte ook andere dingen te doen en ik kon gewoon wachten: dat project was nergens geregistreerd en ik hoefde helemaal geen ‘voortgangsreportages’ te schrijven. Concurrentie vanuit Italië vreesde ik op een of andere manier niet, terwijl het eigenlijk voor de hand lag dat ergens in Venetië ook iemand aan zo’n kaartenbak zat. Maar voor de hand liggende dingen gebeuren nu eenmaal zelden.
De dood van Iosif Brodski (‘Joseph Brodsky’) veranderde ineens de situatie. Brodski was de belangrijkste Russische Venetië-dichter van de moderne tijd, die bovendien vele andere dichters met het Venetiaanse dichtvirus besmet had. Zijn dood betekende een even actueel als dramatisch einde voor mijn boek, dat sowieso al met Brodski’s bijdrage aan de Venetiaanse traditie moest eindigen. Dat einde werd nog mooier toen bleek dat Brodski, die in New York was gestorven, in Venetië zou worden herbegraven. Nu de werkelijkheid me dreigde in te halen, leek het het beste de klus maar af te ronden. Dat ging na zo’n lange aanloop wonderlijk snel.
Een dag na het gebeuren in Oud-Poelgeest, waar ik niet verstek liet gaan aangezien mij op hoog niveau verzekerd was dat mijn aanwezigheid uitermate gewenst was, ben ik alsnog naar Duitsland afgereisd. Zo kon ik, vijfendertig jaar na het vertrek van het Staatsspoor, het boek in ontvangst nemen uit handen van de redacteur van de reeks waarin het was verschenen. De oude professor, zoon van een schrijver, wachtte me op op het duistere stationnetje van Overath, dertig minuten met de boemel vanaf Keulen. Door een naargeestige tunnel liepen we naar de parkeerplaats waar de professor een zaklantaarn richtte op iets dat op de achterbank van zijn auto lag. Ik zag een paars boek oplichten met de raadselachtige titel In Search of Another St Petersburg. Venice in Russian Poetry (1823-1997), waarvan ik de auteur bleek te zijn. Het was een mooi moment toen een paar weken later van over de Alpen het eerste briefje kwam waaruit bleek dat de titel ook in Italië was doorgedrongen.
Ondertussen gaat het leven verder en zitten ook de Russen niet stil: die gaan gewoon door met het schrijven van gedichten over Venetië.
Jan Paul Hinrichs
| Eerder verschenen in Doelwit. Personeelsblad van de Universiteitsbibliotheek Rijksuniversiteit Leiden 14 (1998), no. 1, pp. 5-8. Met wijzigingen herdrukt onder de titel 'Op zoek naar Russisch Venetië' in: Jan Paul Hinrichs, Brief uit Vidin (Nijmegen: Flanor, 2015), pp. 130-133.
Klik op het label hieronder voor een overzicht van andere berichten over Venetië op deze blog.
Klik op het label hieronder voor een overzicht van andere berichten over Venetië op deze blog.