vrijdag 6 april 2012

Georg Trakl en Ludwig Wittgenstein in Kraków

HERFST IN KRAKÓW, 1914

Monumenten en gedenkplaten voor verijdelde gebeurtenissen bestaan niet. Maar achteraf lijkt het scenario van het verijdelde soms even memorabel als iets dat wel is gebeurd.
     Het is de zomer van 1914. Ludwig Wittgenstein (1889-1951), een Oostenrijkse miljonairszoon en later een beroemd filosoof, bevindt zich in zijn vakantiehuis aan een fjord in Noorwegen. In zijn afzondering leest hij in Der Fackel, het eenmanstijdschrift van de polemist Karl Kraus, een stuk over het Innsbruckse tijdschrift Der Brenner. Het gevolg is dat Wittgenstein op 14 juli 1914 een brief schrijft aan Ludwig von Ficker, redacteur van Der Brenner, waarin hij meedeelt dat hij via diens bemiddeling honderdduizend kronen wil schenken aan hulpbehoevende kunstenaars. Ficker kan het aanbod nauwelijks geloven. In een volgende brief maakt Wittgenstein duidelijk dat hij kort geleden een grote erfenis heeft gekregen en dat het ‘in zulke gevallen de gewoonte is een bedrag te schenken aan liefdadigheidsdoeleinden’. Een ontmoeting niet lang daarna, waarvoor Ficker vanuit Innsbruck naar Wenen overkomt, bewijst dat de inmiddels in zijn vaderland teruggekeerde Wittgenstein zijn aanbod serieus meent. Ficker krijgt nu de taak het geld te verdelen, overigens met de strikte opdracht de naam van de schenker geheim te houden. Het tijdschrift Der Brenner krijgt op Wittgensteins verzoek tienduizend kronen, waarna het restant over zestien personen wordt verdeeld. Dit bedrag wordt niet over alle begunstigden gelijk overgeslagen. Drie personen, onder wie de dichters Rainer Maria Rilke en Georg Trakl, krijgen het meeste: twintigduizend kronen. Wittgenstein kent Rilkes gedichten, Trakls werk kent hij niet. Van de meeste begunstigden weet hij eigenlijk niets.
     Voor de onbemiddelde, in de woorden van de dichteres Maria Luise Kaschnitz ‘drugsverslaafde, drankzuchtige en vaak bijna waanzinnige’ dichter Georg Trakl (1887-1914) komt het geld, dat gelijk staat aan een klein vermogen, als een geschenk uit de hemel. Nadat hij in allerlei baantjes in Wenen niet heeft kunnen aarden, doet Trakl juist verwoede pogingen zijn leven op een ander spoor te brengen. Exotische bestemmingen schuwt hij hierbij niet. Hij heeft net via Ficker tevergeefs moeite gedaan om een baan als apotheker in Albanië te krijgen. Hij schrijft ook een brief, nu bewaard in het Nationaal Archief, aan het departement van koloniën in Den Haag met de vraag of men in Nederlands-Indië geen apotheker kan gebruiken. Wellicht dat hij zich hier heeft laten inspireren door de biografie van de door hem bewonderde Arthur Rimbaud? Het antwoord van de Haagse ‘chef der afdeeling’ J.M. van Gogh is afwijzend: in Nederlands-Indië kunnen Oostenrijkers die functie niet vervullen. En dan ineens dit! Hoe groot dit bedrag van twintigduizend kronen (ongeveer tienduizend toenmalige Nederlandse guldens) is, moge blijken uit het maandsalaris dat Trakl in die tijd voor een half baantje ontving: tachtig kronen. Als hij met Ficker in Innsbruck naar een bank loopt om een deel van zijn som te incasseren, worden de zenuwen hem te machtig. Van uitbetaling komt het niet meer.
     Het had een eenmalig uitstel kunnen zijn: het wonder was ten slotte reeds geschied. Maar dan is er ineens geen keuze meer: nog voor hij het geld heeft of er iets mee kan doen, breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Maar niet alleen Trakl, die nog kort daarvoor met Ficker aan het Gardameer heeft geluierd, ook Wittgenstein moet er in zijn vrijgevigheid vanuit Noorwegen geen flauw benul van hebben gehad wat hem kort na terugkeer in Wenen wachtte. Toch is het juist de oorlog die Wittgenstein nader tot Georg Trakl brengt. Plaats van de voorziene ontmoeting: Kraków, in het gelijknamige groothertogdom binnen het Habsburgse kroonland Galicië.

Galicië! In West-Europa stond die naam gelijk aan ongedierte, modder, bijgeloof en armoede. In een reisschets uit 1924 noemt Joseph Roth Galicië ‘de meest oostelijke uitloper van de oude keizerlijke en koninklijke wereld. Achter Lemberg begint Rusland, een andere wereld. Het veel meer naar het westen gelegen Kraków is minder Oostenrijks. Het is altijd een nationaal museum gebleven.’ Galicië was geen land maar een grensgebied, een spanningsveld tussen de Oostenrijkse en Russische keizerrijken, tussen katholicisme en orthodoxie, waar veel joden woonden. Al decennia voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was de spanning tussen Oostenrijk en Rusland er voelbaar. Er bestaat een anonieme brochure, Im Lande des Zukunftkrieges. Neue militärische Reisebilder aus Galizien und Westrussland (Leipzig, 1888). Gewapend met de kennis van vandaag is deze brochure griezelig profetisch. De auteur, die de Galicische joden als ongedierte beschrijft, geeft zijn indrukken van de koortsachtige bouwwerkzaamheden van de Oostenrijkers. Het is daarbij hun doel om Kraków, dat vlak bij de toenmalige Russische grens lag, in een onneembare vesting te veranderen: ‘Alles lijkt erop te zijn toegesneden dat wellicht morgen “de Rus” al komt.’
     Dat gevaar lijkt in de zomer van 1914 alleszins reëel geworden. Na het uitbreken van de oorlog verplaatst Oostenrijk enorme hoeveelheden troepen naar Galicië. Wittgenstein, op dat moment een Cambridge-student, gaat als vrijwilliger en gewoon soldaat de oorlog in, hoewel hij wegens een dubbele liesbreuk van militaire dienst was vrijgesteld. Hij meldt zich in Kraków bij zijn onderdeel, een artillerieregiment, en spoedig zien we hem in actie op een op de Wisła gestationeerde kanonneerboot, de Goplana, die buit is gemaakt op de Russen. Het is zijn taak om ’s nachts de schijnwerper te bedienen. Aan gevechten neemt hij vooralsnog niet deel, kanongedonder in de verte hoort hij wel.
     Ook Georg Trakl, de dichter, meldt zich direct bij het uitbreken van de oorlog als vrijwilliger bij het leger. Uit Innsbruck reist hij over Salzburg en Wenen direct door naar het front in Galicië, waar hij als apotheker wordt ingezet bij de verzorging van gewonden. Na een paar weken krijgt hij opdracht naar Kraków te gaan. Hij denkt dat hij daar als apotheker werkzaam zal zijn, maar hij wordt vanwege zijn labiele gedrag opgenomen in de psychiatrische afdeling van het garnizoenshospitaal. Het is dan 8 oktober 1914.
     Als Ficker hoort waar Trakl zich bevindt, reist hij meteen naar Kraków, in die tijd een stad van ongeveer honderdduizend inwoners. Op 24 oktober 1914, een zaterdag, komt hij vroeg in de morgen in Kraków aan. ‘In de stad’, zo schrijft hij later, ‘heerste net zoals in de ontvangstkanselarij van het garnizoenshospitaal een levendige drukte: de insluiting van Przemyśl van drie kanten en de druk van de vijand vanuit het noorden hadden voor een bedreigende toestand gezorgd.’ Ficker bezoekt Trakl en hoort diens relaas over de verschrikkingen van de Galicische veldtocht: het kermen van zwaargewonden, zijn onvermogen alle nood te leningen, standrechtelijke executies, zijn eigen zelfmoordpoging. De volgende dag leest Trakl aan Ficker zijn tijdens de veldtocht ontstane gedichten ‘Klage’ en ‘Grodek’ voor.
     Ficker hoopt behalve Trakl ook Wittgenstein in Kraków te ontmoeten. ‘Helaas’, schrijft hij later, ‘bevond de gezochte zich op het Wisła-schip Goplana, waarop hij dienst had, was al weken buiten de stad onderweg, toch zou de verkenningstocht binnenkort ten einde zijn.’ Hij laat een briefje voor Wittgenstein achter bij zijn legercommando in Kraków. Kort na terugkeer in Innsbruck ontvangt Ficker een brief van Trakl waarin hij zijn zuster Grete als zijn enige erfgenaam aanwijst. De tekst van beide gedichten die hij Ficker had voorgelezen, voegt hij er bij. Het gedicht ‘Grodek’ (‘In de avond klinken in de herfstelijke wouden / Dodelijke wapens…’)  heeft in de loop der jaren een klassieke status bereikt als getuigenis over het oostelijk front in de Eerste Wereldoorlog. In het gedicht ‘Klage’ roept hij zijn zuster aan met wie hij een verhouding heeft en die door hem ook aan drank en drugs is geraakt (‘Zuster der stormachtige zwaarmoedigheid / Zie een angstig bootje verzinkt / Onder sterren…’). Afschuw van geweld, wellust en incestueus getint schuldgevoel mengen zich hier in de grillige beeldtaal van hopeloos sombere regels, die wel voor een sessie op de divan van Sigmund Freud lijken te zijn geschreven.
     Wittgensteins dagboek registreert op 1 november 1914 de ontvangst van een brief van Trakl: het is het enige bericht van de dichter aan zijn maecenas. Trakl is ook als enige van de begunstigden over diens identiteit ingelicht. Wittgenstein zit dan nog altijd op de Goplana die over de Wisła terugvaart in de richting van Kraków. Hij schrijft op die dag in zijn dagboek: ‘Hoe graag zou ik met hem kennis maken. Hopelijk ontmoet ik hem als ik in Kraków kom! Misschien zal het me zeer goed doen.’ Op het schip werkt Wittgenstein aan een filosofisch dagboek dat uiteindelijk zal uitmonden in de Tractatus logico-philosophicus. Hij meldt zich vrijwillig voor het aardappelschillen, omdat hij daarbij goed kan nadenken. Op 15 september noteert hij in zijn dagboek: ‘Het is voor mij hetzelfde als het lenzen slijpen was voor Spinoza.’
     Op 4 november noteert Wittgenstein: ‘Rustige nacht. Vroeg verder. Zeer veel gewerkt. Morgen moeten we in Kraków zijn. Ik hoor dat ons waarschijnlijk een beleg van Kraków te wachten staat. Dan heb ik veel kracht nodig, om mijn hoofd bij elkaar te houden. Maak je niet van de uiterlijke wereld afhankelijk, dan hoef je ook niet bang te zijn voor wat daarin gebeurt. Vannacht wachtdienst. Het is gemakkelijker om van dingen dan van mensen afhankelijk te zijn. Maar ook dat moet men kunnen!’
     De volgende dag, op 5 november, schrijft hij in zijn dagboek: ‘Vroeg verder naar Kraków, waar we ’s avonds laat zullen aankomen. Ben erg benieuwd of ik Trakl zal ontmoeten. Ik hoop het zeer. Ik mis erg iemand met wie ik een beetje kan praten. Ook zonder zo iemand moet het gaan. Maar het zou me zeer sterken. De hele dag wat moe en geneigd tot depressie. Niet veel gewerkt. / In Kraków. Het  is al te laat om Trakl nog te bezoeken.’
     Wittgenstein verwacht blijkbaar veel van deze ontmoeting, in ieder geval zoiets als een goed gesprek in een slechte tijd. Maar op 6 november noteert hij: ‘Vroeg de stad in naar het garnizoenshospitaal. Hoorde daar dat Trakl een paar dagen geleden gestorven is. Dat trof me heel erg. Wat triest, wat triest!!! Ik heb Ficker er meteen over geschreven. Post bezorgd en dan tegen 6 uur op het schip gekomen. Niet gewerkt. De arme Trakl.’ Aan Ficker schrijft Wittgenstein: ‘Ik ben geschokt, hoewel ik hem niet kende.’
     Volgens een verklaring die een arts van het garnizoenshospitaal in Kraków aan Trakls broer Wilhelm schrijft, was de dood het gevolg van een zelfmoordpoging door cocaïnevergiftiging. Hij tekent daarbij aan dat de cocaïne waarschijnlijk afkomstig was uit de voorraad van een veldhospitaal waar Trakl als apotheker toegang toe had gehad. Wittgenstein schrijft discreet aan Ficker: ‘Ik deinsde ervoor terug na dit bericht nog verder naar de omstandigheden te vragen, omdat het enig belangrijke toch al gezegd was.’
     Aan het einde van de maand krijgt Wittgenstein gedichten van Trakl onder ogen, waarschijnlijk voor het eerst: ‘Ik begrijp ze niet maar hun toon maakt me blij. Het is de toon van een waarlijk geniaal mens.’ In 1915 ontvangt Wittgenstein het boekje Sebastian im Traum, Trakls tweede bundel. Aan poëzie is hij dan al niet meer toe. In zijn dagboek schrijft hij over dit van diepe verscheurdheid getuigende werk dat het ‘waarschijnlijk geniaal’ is. Aan Ficker laat hij op 9 februari 1915 weten: ‘Ik kreeg net het boek van Trakl. Veel dank! Ik zit momenteel in een steriele tijd en heb geen zin andermans gedachten in me op te nemen.’ Voor Wittgenstein is de oorlog dan nog lang niet afgelopen. Na zijn dienst op de Goplana wordt hij in Kraków ambtenaar bij de werkplaats van een autodetachement, strijdt daarna nog op verschillende fronten en eindigt de oorlog in Italiaanse krijgsgevangenschap.
     Over Kraków zegt zijn dagboek vrijwel niets. We horen alleen dat hij er vaak ’s avonds in een koffiehuis zit. Op 10 december 1914 krijgt hij toestemming om een slaapplaats buiten het schip te zoeken: ‘Vanochtend vroeg een woning gezocht en gevonden. […] Sinds vier maanden voor het eerst alleen in een echte kamer! Ik geniet van deze luxe. Niet tot werken gekomen.’ Waar deze kamer zich in de stad bevindt, weten we niet. Wittgensteins Kraków blijkt nauwelijks in kaart te brengen.

Georg Trakl en Ludwig Wittgenstein, een poète maudit van kleinburgerlijke komaf en een rijke maecenas: hun ontmoeting in Kraków had iets kunnen betekenen. Beiden verwachtten ze van de oorlog een oplossing voor hun eigen problemen. Trakls biograaf Otto Basil schrijft dat de dichter met de oorlog instemde ‘niet uit moed of overmoed, maar omdat hij het einde van zijn moeilijkheden ervan verwachtte, misschien überhaupt het einde.’ Wittgenstein slaagt in zekere zin. In zijn dagboek noemt hij zijn militaire dienst ‘een vuurproef voor het karakter’. Hij gaat schijnbaar niet alleen voor vervulling van patriottische plichten naar het front, maar ook voor zichzelf en zijn filosofie. Later zou Wittgenstein, van wie drie broers zelfmoord hebben gepleegd, tegen een neef zeggen dat de oorlog zijn leven heeft gered. Dat hij alle gruwelen schijnbaar zo gelaten heeft geaccepteerd, heeft er misschien mee te maken dat hij de dood al had aanvaard. In die zin was zijn vrijwillige dienst een soort zelfmoordpoging.
     Wittgenstein doet na de oorlog afstand van zijn rijkdom ten gunste van zijn zusters en enige overgebleven broer. Geïnspireerd door Tolstojs leer van een eenvoudig plattelandsleven gaat hij aan de slag als dorpsonderwijzer. Maar hij is niet met lege handen uit de oorlog gekomen. Hij heeft zijn Tractatus logico-philosophicus af, het geschrift dat hem beroemd zou maken en uiteindelijk de weg zou banen naar een professoraat in Cambridge. Hoezeer dit in 1922 verschenen werk een oorlogsboek is, blijkt ook uit de opdracht aan David Pinsent, zijn Engelse vriend, die tijdens de oorlog in het vijandelijke kamp zit en in 1918 omkomt bij een vliegtuigongeluk. Nog een paar dagen voor het begin van de oorlog hadden Wittgenstein en Pinsent – beiden ondanks de moord op aartshertog Franz Ferdinand en een Oostenrijks ultimatum aan Servië zich van geen onraad bewust – afgesproken elkaar op 24 augustus 1914 in het Grand Hotel aan het Londense Trafalgar Square te ontmoeten. Dan zouden ze wel bespreken of ze al dan niet naar Spanje op vakantie gingen.
     Trakl loopt niet alleen veel geld mis vanwege de oorlog, hij laat ook het leven daarbij en mist de verschijning van zijn tweede boek, Sebastian im Traum, dat al gedrukt is maar door uitgeverij Kurt Wolff in Leipzig vanwege het uitbreken van de oorlog niet in de handel is gebracht. Zijn zuster geniet niet meer van het geërfde geld: in 1917 pleegt ze na een huwelijksdrama zelfmoord. In 1918 valt het Habsburgse rijk in allerlei staten uiteen. De oorlog geeft ook de stoot tot het herstel van de Poolse staat. Een groot deel daarvan weekt zich los van tsaristisch Rusland, een klein deel van het Habsburgse rijk, waartoe ook de garnizoensstad Kraków met omgeving behoorde.
     Trakls stoffelijke resten, die in 1914 op het Rakowicki-kerkhof waren bijgezet (‘groep XXIII, rij 13 graf no. 45’, aldus Wittgenstein in een brief aan Ficker van 13 februari 1915), worden in 1925 herbegraven in Mühlau, in het hart van Tirol. In 1985 wordt een gedenkplaat onthuld bij het voormalige garnizoenshospitaal in Kraków waar Trakl is gestorven, tevens voor altijd de plaats waar twee van de beroemdste Oostenrijkers elkaar wilden ontmoeten en toch misliepen.
     Een gedenkplaat ter herinnering aan deze verijdelde ontmoeting is er niet. Maar Wisława Szymborska’s gedicht ‘Het station’ bevat er een toepasselijke tekst voor:

Zelfs de afgesproken ontmoeting
werd werkelijkheid.

Buiten het bereik
van onze aanwezigheid.

In het verloren paradijs
der waarschijnlijkheid.


Jan Paul Hinrichs

| Eerder gepubliceerd in: Jo Govaerts (red.), Kraków. Culturele hoofdstad van Europa: een gids (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2000), pp. 111-119.