Sint-Petersburg, 24 maart 1996. Foto © Jan Paul Hinrichs |
Eens per jaar begeef ik me daarom naar de directievleugel van mijn werkgever, de bibliotheek van ’s lands oudste universiteit, voor een paraafje ter financiering van een zogenaamde ‘acquisitiereis’ naar Rusland. Uiteraard heeft zo’n onderneming ambtelijk gezien alleen zin als de reis- en verblijfkosten ‘terugverdiend’ worden. In de praktijk betekent dit dat de kostprijs van een ter plaatse aangeschaft boek – het resultaat van de rekensom ‘reis- en verblijfkosten, gedeeld door het aantal gekochte boeken’ – een stuk lager moet liggen dan de boekenprijs die men bij transacties met in Russische boeken gespecialiseerde westerse firma’s als Kubon & Sagner in München en Pegasus in Amsterdam gemiddeld betaalt. Het is dus zaak niet te veeleisend te zijn.
Daarom nam ik bij mijn bezoek aan Sint-Petersburg van maart 1997 wederom genoegen met het niet-gerenoveerde gedeelte van hotel Moskva, helemaal aan het einde van de Nevski Prospekt. Hier maakt men de nadagen mee van de afgezaagde sovjet-hotelfolklore van een gehorige kamer, gammel meubilair, een non-stop ruisende wc, Russisch dronkemansgebrul en wangedrag van aangeschoten Finnen. Wie nog in de oude sovjettijd is opgevoed, besluit al gauw dat een dergelijke atmosfeer toch ‘echter’ is dan de klinische pracht van hotels als Nevski Palace of Europe. Dergelijke glanzende marmeren hotelketenpaleizen verschillen in geen enkel opzicht van hun pendanten in Berlijn of Wenen, waardoor men zich eerder in de wereld der creditcards dan in Sint-Petersburg terechtgekomen voelt; een glaasje wodka smaakt er al niet meer. Toch is dat de werkelijkheid die menige Rus voor de meest ‘echte’ houdt.
Met een rugzak en een stapel in roebels omgezet Nederlands belastinggeld vertrok ik elke ochtend tegen half tien per metro naar station Majakovskaja op de Nevski Prospekt, vanwaar ik te voet naar mijn werkterrein afzakte. Het doel was steeds het kopen van boeken op het gebied van Russische literatuur, taalkunde en geschiedenis. Belangrijker dan de afrekening – die op het reisverslag inderdaad weer voordelig bleek uit te vallen – was de inhoudelijke kant van de zaak: de aanschaf van belangrijk en curieus materiaal dat in veel gevallen Nederland anders nooit bereikt zou hebben.
Op boekengebied laat het centrum van Petersburg zich grofweg in drieën verdelen. De meeste boekhandels zitten op de Nevski Prospekt tussen de kruispunten met de Grote Zeestraat (Bolsjaja Morskaja) en het Gribojedovkanaal. Hier bevindt zich ook ‘Dom Knigi’ (Het Huis van het Boek), de grootste boekhandel van de stad. Een tweede gebied is de Litejny Prospekt, een boulevard die op de Nevski uitkomt, met onder andere de antiquarische boekhandel ‘Boekinist’ waarvoor zich altijd een nogal morsig, met tasjes en plastic zakken gewapend gezelschap boekenscharrelaars ophoudt. Verderop bevinden zich een filiaal van Akademkniga, het netwerk van academische boekwinkels, en het Anna Achmatova-museum met zijn ‘boekensalon’, waar men altijd wel iets verrassends vindt. Een derde concentratie van boekhandels biedt het universiteitsgebied op de kop van Vasilevski-eiland. Deze winkels zijn vanaf de straat niet te zien: men moet de universiteit in. In de pijpenla van De Twaalf Colleges is een boekhandel gevestigd, evenals in de foyer van de Filologische Faculteit aan de Universiteitskade. Mijn favoriete boekhandel ligt verscholen in een gebouw aan de Medelejevlijn, tegenover de grijze kolos van de Bibliotheek van de Academie van Wetenschappen.Bij mooi weer wordt de Petersburgse boekenwereld uitgebreid met een onafzienbaar leger straatverkopers die tot zeer laat ’s avonds op de Nevski Prospekt blijven zitten, vooral in het stuk van de Mojka tot aan de Fontanka. Ook zijn er boeken te koop rond vrijwel elk metrostation. Net als in de boekwinkels kan op straat het aanbod flink variëren: veel boeken zijn maar op één plaats te koop. Voor wie een goed overzicht van het aanbod wil krijgen, is het dus zaak heel wat af te lopen.
Het wonderlijke van de huidige Russische boekenmarkt is haar uitgesproken regionale karakter. In Petersburg zijn weliswaar enige boeken uit Moskou te koop, maar het aanbod geeft geen redelijke afspiegeling van de hoofdstedelijke productie, zeker wat betreft secundaire literatuur. Uit steden als Irkoetsk, Vladivostok of Novosibirsk, waar ook hele uitgeverswerelden bestaan, wordt vrijwel niets aangeboden. Maar Petersburg is een wereld op zichzelf en een goede reden om juist daar te kopen schuilt in de schier eindeloze hoeveelheid Petersburgiana die op de markt komt en die blijkbaar ook goed wordt verkocht. De belangrijkste huidige trend is dan ook makkelijk vast te stellen: Petersburg is zelf de onbetwistbare held van de lokale markt.
Trouwens, de stad is dat al jaren. De omdoping in 1991 van Leningrad tot ‘Sankt-Peterboerg’ heeft de stoot gegeven tot een hausse aan publicaties. Dat was allereerst te merken aan praktische publicaties als plattegronden en gidsen, die ineens allemaal verouderd waren. Niet alleen de naam van de stad veranderde immers, maar ook de namen van tientallen straten: zij kregen in veel gevallen eveneens hun oude naam terug. Veel publicaties vermeldden aanvankelijk nog de namen uit de sovjettijd erbij, maar aangezien die praktijk al bijna is verdwenen, zijn gidsen van Leningrad inmiddels een waardevol bezit. En niet alleen stratengidsen van voor 1991: wat is het nuttig om bijvoorbeeld een museumgids van Leningrad uit 1989 te hebben, met al die inmiddels gesloten typisch communistische instellingen, zoals een handvol Leninmusea die nu op geen kaart meer staan.
Petersburg, als oude hoofdstad van het tsarenrijk de belichaming van waarden die de communisten hadden bestreden, was in de sovjettijd een onderwerp dat alleen selectief ter sprake kon komen. Inmiddels hebben de minutieuze beschrijvingen van de stad een ongekende vlucht genomen. Dat is nauwelijks provincialisme te noemen: de stad is zo verbonden met de Russische geschiedenis en litteratuurgeschiedenis, dat vrijwel elke straat en elk groot huis in het centrum van belang is voor de literatuurgeschiedenis en de biografie van talloze personen. En zo verschijnt nu menig boek over straten, paleizen, huizen en hun bewoners. Die hoeveelheid doet vermoeden dat veel materiaal al opgepot was toen er, in de sovjettijd, van uitgave nog geen sprake kon zijn.
Petersburgse literatuur is ook de trend in het lokale aanbod van belletrie. De belangrijkste nieuwe uitgave is ongetwijfeld het eerste verzamelde werk van de ‘Leningradse’ auteur en cultfiguur (ook in Nederland) Daniil Charms (Polnoje sobranije sotsjinenij, uitg. Akademitsjeski projekt, 1997). Beschikbaar zijn het eerste en tweede deel van een vierdelige uitgave, respectievelijk met alle poëzie van Charms en al zijn proza; deel drie zal zijn werk voor kinderen bevatten en deel vier zijn briefwisselingen, dagboeken en notitieboekjes. Dit is de eerste wetenschappelijke uitgave van een oeuvre dat tijdens Charms’ leven ongepubliceerd bleef en dat, aanvankelijk vooral in het Westen, op grond van verschillende afschriften in druk is verschenen: zo zijn er ook vertalingen gemaakt aan de hand van foutieve teksten. Deze uitgave is gebaseerd op Charms’ manuscripten uit de Petersburgse Nationale Bibliotheek van Rusland, tot voor kort de Saltykov-Sjtsjedrin-bibliotheek. Ook Charms’ tekeningen in de marge van zijn manuscripten zijn opgenomen. Uiteindelijk blijft het een mirakel dat dit werk thans beschikbaar is: het overleefde een huiszoeking na Charms’ arrestatie in 1941, een Duitse bom op het huis en de ongetwijfeld barre tocht van Charms’ vriend Jakov Droeskin, die het archief tijdens zijn evacuatie uit Leningrad met zich meesjouwde. Dat dit werk nu nog bestaat, danken we uitsluitend aan deze Droeskin.
Charms werd na zijn arrestatie vermoedelijk meegnomen naar het hoofdkwartier van de geheime dienst op de Litejny Prospekt, een gebouw dat door de bevolking het Grote Huis wordt genoemd en momenteel keurig wordt opgeverfd. Een stukje terug op de Litejny Prospekt, op de kruising met de Pestelstraat, woonde de beroemdste ‘Leningrader’ uit de nieuwe tijd, Iosif Brodski, die na zijn emigratie in 1972 als ‘Joseph Brodsky’ aan een nieuwe carrière in het Westen begon. Tot aan zijn dood in 1996 is hij nooit meer in zijn geboortestad terug geweest. Bij alle bewieroking van Brodsky in het Westen vond ik het eigenlijk een verademing om de hand te leggen op twee recente uitgesproken anti-Brodsky-geschriften. Het pamflet Novy revizor (De nieuwe revizor, uitg. Kompozitor, 1996) van het echtpaar Vladimir en Nataja Jevsejev, dat opereert onder het pseudoniem VIN (d.w.z. Vladimir I [=en] Natalja), heeft wel iets weg van een uitgave van een vaag religieus gezelschap, gefotokopieerd als het is in een oplage van 999 exemplaren en voorzien van een nietje. Het hoofdstuk ‘De onbekende Brodsky’, dat een groot deel van het boekje beslaat, omvat een collectie ongegeneerde roddel waarin Brodsky wordt afgeschilderd als een opportunistische figuur, omringd door vrienden die van hem wilden profiteren.Veel venijniger, dubbelzinniger en ‘gevaarlijker’ is de brochure van de filoloog Joeri Konstantinovitsj Begoenov, getiteld Pravda o soede nad Iosifom Brodskim (De waarheid over het proces tegen Iosif Brodski, uitg. A.S. Soeverin, 1996). In dit pamflet, ook al verschenen in een oplage van 999 exemplaren, stelt Begoenov dat Brodsky in 1964 niet tot verbanning is veroordeeld als dichter, zoals het Westen dat graag zag, maar daadwerkelijk voor wat in de aandacht stond: klaploperij. Zijn grootste bezwaar tegen Brodsky is dat hij anti-Russisch is: ‘De dichter heeft Rusland nooit nodig gehad. Hij verachtte alles wat Rusland was en zijn “poëtische avances” in Russische richting waren slechts aanstellerij.’ Vervolgens plaatst hij Brodsky op één lijn met Gorbatsjov als ‘vernietiger van Rusland’ en wrijft hem het lidmaatschap van een vrijmetselaarsloge aan. Begoenov maakt zich sterk voor ‘Russische’ waarden, maar hij maakt niet duidelijk wat we daaronder moeten verstaan. Hij schrijft over Brodsky: ‘Hij is niet geïnteresseerd in de Russische idee, de idee van de redding van het Russische volk van de wrede genocide.’ Uitleg wordt er niet gegeven. Wat voor genocide? Door Hitler? Door Stalin? De Tsjetsjenen? Nergens neemt Begoenov afstand van het oude communisme, maar nergens leest men dat hij het communisme een goede zaak vond. In die zin is zijn brochure een sprekend voorbeeld van de moderne ontwikkeling in de politiek waarin communisten en ultra-nationalisten het goed met elkaar kunnen vinden en zich beide bedienen van een nogal duistere retoriek, waar soms ook antisemitische ondertonen niet vreemd aan zijn.
In de stapel nieuwe literatuur over paleizen en huizen bevindt zich een boekje van A. Kobak en L. Loerje met de titel Dom Moeroezi (uitg. Papiroes, 1996). Het Moeroezi-huis is het in ‘Moorse’ stijl opgetrokken gebouw op de hoek van de Litejny Prospekt en de Pestelstraat, waarin Brodsky en zijn ouders de ‘anderhalve kamer’ bewoonden waarover de Nobelprijswinnaar later een onvergetelijk essay zou schrijven. Het huis is aan het eind van de vorige eeuw gebouwd voor de schatrijke prins Moeroezi, een afstammeling van een Byzantijns geslacht. Er hebben allerlei illustere persoonlijkheden gewoond, zoals generaal-majoor Alexander Alexandrovitsj Poesjkin (1833-1914), de oudste zoon van de dichter, de schrijver N.S. Leskov en het schrijversechtpaar D.S. Merezjkovski en Zinaïda Gippius. Na de revolutie vernaderden de luxueuze appartementen in ‘communale’ woningen, waar in kleine ruimten hele gezinnen kwamen te huizen, onder wie op de eerste verdieping de familie Brodsky. Zouden we ooit wat van de kosmopolitische, zo in de grillen van de architectuur geïnteresseerde dichter gehoord hebben als hij in zijn jeugd niet in dit bizarre, on-Russische huis met uitzicht op een Italiaans-ogende orthodoxe kerk had doorgebracht? Ga er eens voor staan en men begrijpt de bekentenis dat hij als schilder een soort Carel Willink was geworden.
Mijn leukste aankoop is Joeri Aljanski’s Oeveselitelnyje zavedenija strarogo Peterburga (De amusementsgelegenheden van het oude Petersburg, uit. Bank Petrovski, 1996). Dit boek, met een oplage van duizend exemplaren, bevat de namen, adressen en jaartallen van zo’n vijfhonderd cafés, restaurants, bars, variététheaters en cabarets uit het oude Petersburg, een wereld die na de revolutie vrijwel geheel instortte. In zijn inleiding schrijft Aljanski dat het boek is gebaseerd op de kaartenbak van zijn inmiddels overleden stadgenoot German Alexandrovitsj Ivanov, die ruim vijftig jaar lang vrijwel dagelijks naar bibliotheken was gegaan om uit kranten en tijdschriften materiaal op amusementsgebied te verzamelen. Ivanov woonde ergens op één kamer met zijn zuster. Hij ging zelf nooit uit, maar ‘hij vulde’, aldus Aljanski, ‘zijn leven van eenzaam mens met zwakke gezondheid met de sfeer van vreugde, vrolijkheid en zorgeloos vermakelijk spel […]. Hij vond troost in het eindeloze labyrint van het zich amuserende Petersburg…’
Het Moeroezi-huis? Ook dat staat erin. Zo komen we aan de weet dat er op die plaats in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw een houten vrijstaand huis stond, met een tuin en een restaurant dat bekend stond onder de naam Sjoechardina… en dat dezelfde Leskov die enige jaren later in het Moeroezi-huis kwam te wonen, zijn herinneringen aan dit etablissement heeft opgeschreven.
Het interessantste boek dat ik begin maart kocht en tegelijkertijd de beste nieuwe bijdrage aan het onuitputtelijke thema Petersburg is Michail Koerajevs Poetsjestvije iz Leningrada v Sankt-Peterboerg (Reis van Leningrad naar Sint-Petersburg, uitg. Roessko-Baltijski informatsionny tsentr BLITS, 1996). Van Koerajev werd het talent al eerder in het buitenland opgemerkt: men leze de vertaling Night patrol and other stories (Durham, Duke University Press, 1994). Dit nieuwe boekje, waarvan de titel een toespeling is op De reis van Petersburg naar Moskou (1790) van Alexander Radisjtsjev, belicht slechts zijdelings de veranderingen in het moderne Petersburg, waarvan de naamsverandering er maar één is. Het blijkt Koerajev vooral te gaan om de constante factoren die sinds Peter de Grote politieke klimaatwijzigingen in Rusland bepalen.
Een belangrijke stelling van Koerajev is dat er geen reden is om in de omdoping van Leningrad tot Sint-Petersburg een wedergeboorte van de stad te zien. Naamsveranderingen ziet hij als verschillende etappes in het leven van de stad, waarvan niet ‘Sankt-Peterboerg’ maar het haast Hollandse ‘Sankt-Piter-Boerch’ de eerste naam was. Die naam moet in 1703, aldus Koerajev, voor het Russische oor ongeveer net zo vervreemdend hebben geklonken als nu ‘Snickers! Tampax! Bounty! Marketing!’ Peters Petersburgse onderneming ziet Koerajev als een soort zelfverloochening van Rusland: in feite richtte Peter in de periferie van zijn rijk voor zichzelf ‘een buitenland’ in. Waarom hij dat deed? Misschien om de Hollanders een plezier te doen? ‘Om dit deel van Rusland voor hen begrijpelijk te maken?’
Peter de Grote werd, aldus Koerajev, met zijn hervormingen en de stichting van Sint-Petersburg de uitvinder van een systeem van ‘interne emigratie’, als gevolg waarvan de inwoners van Rusland emigranten in eigen land zijn geworden: mensen die leven volgens regels die ze zelf niet hebben opgesteld en ook niet hebben aanvaard. De gewoonte buitenlandse woorden in te voeren is ook begonnen bij Peter, die er bijvoorbeeld op stond dat Russische zeelui hem ‘schout-bij-nacht’ noemden: een aanspreektitel die voor een Rus onmogelijk vervreemdend klinkt. Volgens Koerajev blijkt telkens dat een programma van hervormingen in Rusland niet te beginnen is zonder invoering van nieuwe woorden. Dat was zo onder Lenin, met zijn verwarrende ‘Newspeak’ van afkortingen en zijn aan de marxistische pseudowetenschap ontleende lexicon, maar ook onder Jeltsin, met de radicale veramerikanisering van de woordenschat. Maar eigenlijk vindt Koerajev dat er in Rusland na Peter geen grote hervormingen zijn gelukt omdat het systeem van de macht nooit is veranderd. Het heeft alleen steeds een andere naam gekregen: Lenin en Stalin waren gewoon zijn erfgenamen.
Koerajevs boekje biedt duidelijk iets anders dan de zoete folklore rond Peter de Grote die we onlangs in eigen land hebben meegemaakt. Vragen als ‘wie was die Peter de Grote nu eigenlijk?’ en ‘wat moeten we in Nederland met hem?’ kwamen slechts marginaal aan bod. Na alle tentoonstellingen en manifestaties rond Peter en Catharina is het tijd voor ontnuchtering en overdenking waar men nu eigenlijk mee bezig is geweest. Koerajev moet mijns inziens ook onverwijld worden vertaald, al zullen de subsidiepotten waaruit rijkelijk geput werd voor catalogi over de ‘schatten der tsaren’ – die soms al in stapels bij De Slegte lagen toen de tentoonstellingen nog aan de gang waren – wel niet meer opengaan voor een sarcastische schrijver die beweert dat Peter de Grote Rusland tot een kolonie van Petersburg en de Russen tot vreemdelingen in eigen land heeft gemaakt.
De nieuwe kolonisatie, dat wil zeggen veramerikanisering van het centrum van Sint-Petersburg gaat, althans voor het oog, tamelijk snel haar gang. In menig warenhuis ziet men helemaal geen Russische producten meer: invoer is blijkbaar goedkoper dan namaken. Zo blijven boeken eigenlijk het meest Russische product. Maar de lage oplagen duiden er al op dat ‘de Russen’, van wie toch altijd gezegd werd dat ze ‘veel lezen’, daar niet massaal hun geld aan uitgeven: de prijzen liggen voor de modale beurs gewoon te hoog. Daar komt bij dat veel boeken alleen nog maar verschijnen dankzij sponsors: zo staat er op de achterkant van het boekje over het Moeroezi-huis een kleurenreclame van een Franse parfumerie op de Litejny Prospekt, terwijl op het stofomslag van Aljanski’s etablissementenboek duidelijk werd gemaakt dat het alleen heeft kunnen verschijnen dankzij de steun van twee casino’s en een nachtclub. Sponsoring in stijl! Wellicht moet men in het huidige Rusland de ware cultuurdragers in zakenkringen zoeken, zelfs in sectoren die menigeen, wellicht volkomen ten onrechte, met de maffia associeert.
Jan Paul Hinrichs
| Eerder verschenen in De Parelduiker 2 (1997), No. 2, pp. 25-32.